Botervloot I
Ze moet en zal iets voor me kopen op de Grote Markt van Rotterdam. Tegenstribbelen heb ik al jaren geleden opgegeven. ‘Ik heb nog een botervloot nodig,’ zeg ik.
‘Is dat alles?’
Ik kan niets anders bedenken. Bij een kraam met tweedehands spullen zie ik er een, rond, van aardewerk, met niet al te lelijke bloemetjes. Made in Czechoslovakia.
‘Deze is goed.’
‘Weet je het zeker? Wil je niet verder zoeken?’
‘Nee hoor, deze is prachtig,’ lieg ik maar een klein beetje.
Ik probeer ook al jaren niet meer zelf te betalen. Dat ontaardde steevast in hetzelfde schijngevecht. Zij rekent af, de botervloot verdwijnt in mijn tas.
‘Dankjewel, ma, ik ben er blij mee.’
‘Echt?’
Bij een andere kraam staan roestvrijstalen, rechthoekige botervloten. Ze koopt er een, en stopt die in mijn handen.
‘Dan heb je er in ieder geval genoeg.’
Ik vind hem lelijk, maar dat zeg ik niet.
‘Ze moet en zal iets voor me kopen,’ zeg ik tegen de marktkoopman.
‘Mooi toch? Dat is nou moederliefde.’
‘Bedankt ma.’ Een zoen op haar wang.
Vandaag viel er iets van het aanrecht af en brak. De aardenwerken botervloot. Het was of er een erfstuk brak, verdomme. Ik neem de roestvrijstalen in gebruik.
Botervloot II
Zijn ogen vallen dicht. Er zakt een rozige schil uit zijn mond.
‘Jan, doe dat nou niet,’ roept mijn moeder, ‘je bent je bovengebit ook al kwijt. Doe in je mond!’
Hij schrikt wakker, zijn ogen schieten vuur.
‘Je hoeft niet meteen als een heks boven me te gaan staan!’
‘Je gebit viel uit je mond, pa,’ zeg ik.
Ma weidt uit: ‘Ik ben al drie weken op zoek naar zijn bovengebit. Zal die ook wel hebben laten vallen, net als zijn portemonnee. Morgen gaan we de schuur maar eens uitkammen.’
Ik verander van onderwerp.
‘Weet je wat er laatst gebeurd is? Die stenen botervloot is kapot gevallen. Zonde. Gelukkig heb ik die roestvrijstalen nog.’
Haar ogen lichten op.
‘Ik heb er nog een voor je.’
‘Daar zeg ik het niet voor hoor.’
‘Nee, maar ik heb er nog een van ons oude servies. Die mag je hebben.’
Ze duikt in de kast en haalt een botervloot tevoorschijn die ik echt mooi vind. Gebroken wit met gouden randjes.
‘Weet je zeker dat je daar vanaf wilt?’
‘Nee,’ zegt ze bestraffend, ‘maar je mag hem hebben.’
De botervloot en het deksel gaan verpakt in keukenpapier in een plastic tasje.
Later, wanneer ik in de gang mijn jas aantrek om naar huis te gaan, legt ze haar wijsvinger over haar lippen en moffelt een briefje in mijn hand. Vijftig euro. Ik omhels haar.
‘Bedankt ma. Bedankt voor alles.’