Blogtekst over de achtergrond van mijn roman ‘Een veilige plek’.
Deel XIV: Het échte werk en de leidinggevende
Het werk op zichzelf ging me goed af. Hoe ingewikkeld het soms ook was, ik kon échte cliënten en hun kinderen op gang helpen. Vrouwen met allerlei achtergronden en culturen die maar één ding gemeen hadden: ze waren gevlucht uit een gewelddadige relatie en probeerden een nieuwe start te maken. Er waren trauma’s te verwerken en praktische zaken te regelen.
De vrouwen kregen een vaste maatschappelijk werker en elke wooneenheid had een vaste groepswerker. Afhankelijk van de gezinsgrootte woonden er drie tot vijf vrouwen in een eenheid. Iedereen kreeg een kamer voor zichzelf en haar eventuele kinderen. Keuken, wasruimte en sanitair werden gedeeld. Hier ontstonden gelijksoortige conflicten als in relaties: over de afwas en over haren in doucheputjes. Verschillen in gewoontes en culturele achtergrond zorgden ook voor misverstanden. Me van geen kwaad bewust stapte ik een keer over een boodschappentas heen, die een trap blokkeerde. De eigenaresse van de boodschappen raakte helemaal in paniek omdat de boodschappen nu onrein waren. Tenminste, dat had gekund, als ik ongesteld was geweest. Zo is het ook verboden om over een op de grond liggend kind te stappen. Dat is ongeveer even riskant als in onze cultuur onder een ladder door lopen.
Leidinggevende
De nieuwe team manager was opgeduikeld in het netwerk van een andere leidinggevende. Mijn eerste indruk bij de kennismaking was: een levendige vrouw met kort grijs haar, heldere blauwe ogen en een klaterende lach. Ze had geen ervaring in de Vrouwenopvang, wel in de zorg voor gehandicapten. Zij praatte graag over zichzelf en leek zich kwetsbaar op te stellen door te vertellen over de strijd die ze voerde met haar lastige puberdochter.
Ik kende de organisatie al acht jaar en kon haar er dus veel over vertellen. Omdat ik had gemerkt dat veel collega’s met weerzin spraken over ‘die managers’, alsof het om een andere diersoort ging, nam ik me voor haar onbevangen te benaderen. Of was ik wat naïef en te beschermend?
‘Volgens mij zijn managers gewoon collega’s met een andere functieomschrijving,’ zei ik, ‘we werken allemaal samen aan hetzelfde doel, de veiligheid van vrouwen.’ Met deze formulering had ik zelf in het management kunnen gaan. Haar reactie bevreemdde mij. In plaats van mijn stelling te bevestigen, trok zij sceptisch een wenkbrauw op en sneed een ander onderwerp aan. Ze begon over ‘productdenken’ in de hulpverlening. ‘De Vrouwenhulpverlening heeft hier nog een slag te maken,’ zei ze. Op dit moment kreeg ik waarschijnlijk het eerste signaal dat wij totaal verschillend tegen de zaken aankeken.
Wordt vervolgd